De eiken langs de laan laten dagelijks mensen door,
Die willen gaan en moeten gaan tussen Heino-dorp en Heino-spoor.
De bomen kijken slechts omhoog en nooit meer naar beneden:
Gelaten onverzettelijkheid, geworteld in verleden.
De zwaartekracht op aarde heeft steeds het laatste woord:
Het verlangen naar beweging wordt in de kiem gesmoord.
Als takken hebben losgelaten en de val is ingezet,
Is een droom verdwenen, tussen bladeren ingebed.
Dat groeien naar het licht is een verheven vlucht
En boven de Stationsweg gaat een lusteloze zucht.
Zij moeten staan en blijven staan tussen Heino-dorp en Heino-spoor.
De takken waaien traag en zacht voortdurend woorden door:
‘Zij wel, zij wel, de mensen. Ze lopen, fietsen en ze rijden.’
Zulke hoge bomen en dan zo diep te lijden.
Tussen Heino-dorp en het station is het op bepaalde momenten van de dag een drukte van belang. Deze bedrijvigheid staat in schril contrast met die grote bomen aan weerszijden van de Stationsweg. Hoe zou het zijn om zo’n boom te zijn, om daar maar te staan en iedereen voorbij te zien razen het volle leven in?
Ik stel mij zo voor dat een boom als vrucht nog vol verwachting is. Nu zit ik nog vast aan de takken, maar straks mag ik los en dan begint het.
En toen ik onlangs die bomen bekeek op een koude voorjaarsdag in maart, bekroop mij het gevoel dat er van die dromen en verwachtingen niet veel over is: dikke stammen met kale takken. Bomen zijn net mensen..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten