vrijdag 24 juni 2011

Denkend aan Broekland

Eén van de voornemens die ik had toen ik werd ingewijd als dorpsdichter, is het schrijven van een gedicht over elk kerkdorp in de gemeente Raalte. Inmiddels ben ik vijftien gedichten verder en heb ik alleen Raalte en Heino in poëtische zin aangedaan. Kortom, werk aan de winkel.

De afgelopen maanden heb ik gesproken met een aantal Broeklanders. Ik heb gehoord van de Korte Klappen Commissie en van de dubbele burgemeester. Ik weet dat het dorp hoge ogen gooit als het gaat om het leukste dorp van Overijssel. Broekland heeft net als andere dorpen de beste feesten en het beste bier, met als grootste verschil dat dit niet alleen verkondigd wordt door de Broeklanders zelf, maar ook door buitenstaanders uit omliggende dorpen (aldus een Broeklander).
In Broekland gelden twee wetten: ‘Beter een goed buur dan een verre vriend’ en ‘Eens een Broeklander altijd een Broeklander’. Dat deze zegswijzen elkaar dus soms moeten tegenspreken deert niemand.

Het ligt dus voor de hand dat het dorpsgedicht over Broekland een lofzang is op al het moois dat ik hierboven beschreven heb. Verder heb ik als ik naar over de Broeklanderdijk naar Broekland fiets altijd het liedje van Paul Simon in mijn hoofd: I’m going to Brookland, Brookland, Memphis Tennessee (Ja, ik weet wel dat het eigenlijk Graceland is).
In ieder geval, mijn gedicht over Broekland moest wel vrolijk worden. En ik heb het geprobeerd. Ik heb bladzijden vol geschreven en bladzijden verscheurd. Het is mij niet gelukt. Ik dacht: ik moet even wachten tot er weer een feest is. Dat duurt nooit lang in Broekland. Er kwam niets.
Tot op een avond plotseling het volgende gedicht uit mijn pen rolde. Zomaar. Helaas, niets feestelijks aan en het rijmt niet eens. Maar toch … Broekland: Gastvrij. Eens een Broeklander, altijd een Broeklander. En dat gaat misschien verder dan feesten alleen.




Terug naar Broekland

Ik zie hen van een afstand  
in de deuropening voor ons huis
op de Neulemansweg.

Mijn vader en mijn broer,
alsof ze zijn blijven staan
vanaf de dag dat ik vertrok.

Ze zwaaien zoals mannen zwaaien:
twee vingers langzaam in de lucht
en een knikje met het hoofd.

De buren kijken door het raam en
aan de overkant wuiven ook
de bomen mij vriendelijk toe.

Men weet nog wie ik ben.
Hier word ik niet vergeten.
Er is op mij gewacht.